Communicatie in de koloniale tijd

 

 

RadioTelefonie vbd NL-Indie 1928-1940.

Een studie door: Yvette C. Mets,  Maastricht 1994

      Radiocommunicatie in de koloniale tijd: “Een nieuwe weg naar Indië.”

Door : Peter Denters (PAØPCH)*  Uit: Studieblad PTT Telecom, september 1995.
 (gedigitaliseerd 5-2013: J.W.L Udo)

 

“Hallo Bandoeng” van Willy Derby was zonder twijfel een van Nederlands meest populaire liedjes aan het eind van de jaren’20. Deze nogal sentimentele tophit beschrijft het geluk van een moeder die voor het eerst sinds jaren de stem van haar zoon in Indië hoort. Via de telefoon wel te verstaan. Een absoluut technisch hoogstandje in die tijd, want de gebruikte radioverbinding moest maar liefst 12000 km overbruggen. Hoe deze toendertijd langste radioverbinding ter wereld tot stand kwam wordt hieronder uit de doeken gedaan.

Het belang van rechtstreekse radioverbindingen werd pijnlijk duidelijk tijdens de eerste wereldoorlog. Al het telegramverkeer tussen ons land en haar koloniën liep over buitenlandse kabelroutes. Toen enkele van deze routes al aan het begin van de oorlog onbruikbaar werden en er in 1917 zelfs een totale blokkade dreigde was de boot aan. Vooral de communicatie met Nederlands-Indië verliep uiterst moeizaam. De telegraafkabel van de Duitsch-Nederlandsche Telegraaf Maatschappij, die via Siberië liep, viel al in de eerste oorlogsmaand uit toen het kabelknooppunt op het eiland Yap in Japanse handen kwam. 

Een Amerikaanse kabel die van datzelfde knooppunt gebruik maakte werd om dezelfde reden onbruikbaar. Het gevolg was dat Nederland gedurende de hele oorlog was aangewezen op Engelse kabels. De communicatie via deze kabels verliep echter moeizaam. Er traden grote vertragingen op – het Nederlands verkeer had in Londen geen hoge prioriteit – en bovendien oefende de Engelse regering censuur uit. Code woorden waren helemaal niet toegestaan. 

Draadloos of niet

Geen wonder dat men in een rechtstreekse radioverbinding de oplossing voor deze vervelende afhankelijkheid zag. Maar, het gemis aan directe communicatie was in Indië kennelijk nog groter dan in Nederland. 

Malabar 1928-3
Radiostation Malabar, Bandung Java

De eerste aanzetten voor het realiseren van een rechtstreekse verbinding met het ‘moederland’ werden daar in 1916 al gegeven. Toch zou het nog ruim dertien jaar duren voordat de menselijke stem de 12000 km die Indië en Nederlands van elkaar scheiden kon overbruggen. Dat Nederland bij het uitbreken van de oorlog niet over een onafhankelijke telecommunicatieverbinding beschikte was nauwelijks aan de regering te wijten. De mogelijkheden die hiervoor bestonden waren erg beperkt. Het leggen van een eigen telegraafkabel was om economische redenen niet haalbaar en de stand van de radiotechniek maakte alleen een bedrijfszekere verbinding over een afstand van maximaal enkele duizenden kilometers mogelijk. 

De grootste radiostations in Europa en Amerika hadden een bereik van ongeveer 4000 km. Slecht een-derde dus van de te overbruggen afstand tussen Nederland en haar grootste kolonie. Een drempel voor de ontwikkeling van langere radioverbindingen was in die tijd de algemeen aanvaarde theorie dat alleen zeer lange radiogolven geschikt waren voor communicatie over grote afstanden. En dat terwijl de radiogolven in dit gebied zich juist bijzonder inefficiënt voortplanten. Alleen met enorme zendvermogens, reusachtige antenne-installaties en gevoelige ontvangers konden grotere afstanden – en dan nog met moeite -worden overbrugd. Dat de oplossing voor lange afstandsverbindingen in het gebruik van korte golven school werd pas in de jaren ’20 duidelijk.

In 1913 had een comité onder voorzitterschap van de vice-admiraal b.d. Van den Bosch gepleit voor het opzetten van een radioverbinding met Indië via drie relaisstations. Dit plan was een kopie van de Britse ‘Imperial Chain’, waarbij alle Engelse kolonies aaneengesmeed zouden worden door radiostations. De belangrijkste argumenten van het comité voor het opzetten van een eigen draadloze verbinding waren snelheid en betrouwbaarheid.

Over de lange kabelroutes die door veel landen liepen ondervonden telegrammen nogal een vertraging. Ze kwamen vaak verminkt of soms helemaal niet aan. Een groot bezwaar van het voorstel was dat de tussenstations op Italiaans (Tripoli en Eritrea) en Engels (Ceylon) grondgebied zouden komen staan. In tijden van oorlog zou deze verbinding makkelijk geblokkeerd kunnen worden. Het comité onderkende dit bezwaar maar bracht er tegenin dat kabelverbindingen ook geblokkeerd konden worden. Een jaar later deed de ingenieur K.I. Moens, werkzaam bij de Telefunken Maatschappij, een soortgelijk voorstel. In zijn plan lagen de tussenstations op West-Indië, Hawaï en de Samoa eilanden. De permanente Commissie voor de Radiotelegrafie die de Nederlandse regering adviseerde was van mening dat geen van de beide voorstellen met succes tot uitvoering zouden kunnen gebracht. Op grond daarvan werden ze alle twee terzijde gelegd.

Experimenten in Oost-Indië

In het uitgestrekte eilandenrijk werd al vrij snel, na de uitvinding van de radio door Marconi(1896), een netwerk van radiostations aangelegd. Omdat het onmogelijk was alle eilanden via kabels met elkaar te verbinden waren draadloze verbindingen erg aantrekkelijk. In 1913 was de Indische radiodienst een uitgebreid onderzoek begonnen naar de voortplanting van radiogolven. Het ging hier uiteraard om radiogolven in het langegolf gebied. De legendarische C.J. de Groot, chef van het radiostation Sitoebondo, verwerkte de gegevens in zijn proefschrift Radio Telegrafie in de tropen .  Het zendstation Een van de stellingen in het proefschrift waarmee hij in 1916 cum laude promoveerde luidde: ”Een radioverbinding van Nederland met hare koloniën zonder gebruik te maken van tussen stations is een politieke noodzakelijkheid en technisch uitvoerbaar”. De politieke noodzaak was duidelijk door de kabelblokkade. De technische uitvoerbaarheid leidde De Groot af uit het feit dat de lange radiogolven ’s nachts over veelvouden van 3000 kilometer goed te ontvangen waren. Een nogal bijzonder gegeven omdat in de tussenliggende stukken de ontvangst veel slechter was. Zo communiceerde het kuststation Sabang met relatief weinig zendvermogen vrij regelmatig met schepen op 3000 of 6000 km afstand. Volgens De Groot kon dit verschijnsel verklaard worden door de z.g. Heaviside-laag, een reflecterende laag in de atmosfeer die de uitgezonden radiogolven naar de aarde terugkaatst. Elke 3000 kilometer worden de golven op deze manier tussen aarde en atmosfeer gereflecteerd. Om de afstand van 12000 km tussen Java en Nederland te overbruggen zouden vier van deze sprongen voldoende zijn. Na zijn promotie, die in Nederland had plaatsgevonden, vertrok De Groot voor een studiereis naar Duitsland en Amerika. Tijdens zijn verlof gebeurde er in Indië iets dat nog jaren later als een van de grootste successen van de Indische Radiodienst werd beschouwd. Midden in de nacht hoorde de radiotelegrafist C. de Haas, die op het kuststation Sabang werkte, op een eenvoudige kristalontvanger zwakke morsetekens van de Duitse zender Nauen die in de buurt van Berlijn stond. Dit station zond elke dag oorlogsnieuws uit op een golflengte van ruim 5000 meter. Toen De Groot in december 1916 weer in Indië arriveerde en het nieuws hoorde zag hij dit min of meer als een bevestiging van zijn theorie. Hij ging energiek te werk. In de buurt van Bandoeng werd een speciaal ontvangstation ingericht voor verdere luisterproeven. Omdat de lange afstandsontvangst alleen mogelijk was als het traject Europa–Indië in het donker lag werd er ’s nachts uitgeluisterd. Een van de telegrafisten die hierbij betrokken was heette Willem Vogt, de latere AVRO-voorzitter.. In zijn boek Radioleven schrijft hij dat niet alleen de bulletins van het Duitse Nauen beluisterd werden maar ook die van het Engelse station Carnavon en het Franse Lyon.. Door de berichten te combineren kon men een vrij goed beeld krijgen van het oorlogsverloop. De ontvangst wisselde sterk.. Er waren nachten dat er enkele duizenden woorden werden genoteerd en in andere maar enkele. De ontvangen bulletins gingen rechtstreeks naar de Gouverneur Generaal. Ook de Indische kranten profiteerden van de berichtgeving . Het publiek raakte enthousiast over de Radiodienst toen deze in de maanden voor de wapenstilstand in staat bleek de laatste berichten aan de pers te leveren.

Een zendstation in het oerwoud

 Het bewijs was geleverd. Als Europese stations in Indië gehoord konden worden moest het andersom ook mogelijk zijn. Omdat lange radiogolven onderweg veel energie verloren was de aanwezigheid van een zeer krachtig zendstation en een gevoelig ontvangststation noodzakelijk. Op zijn reis door Amerika had De Groot een grote booglampzender die 100 kilowatt energie kon leveren bij de Federal Telegraph Company besteld. Aanvankelijk wilde hij hiermee een verbinding via Honolulu naar Amerika tot stand brengen. Maar toen hij in Indië terug keerde, en hoorde van de ontvangstresultaten op Sabang Radio, liet hij dit idee varen. Hij besloot de zender in te zetten voor een rechtstreekse verbinding tussen Indië en Nederland. Minstens zo belangrijk als een krachtige zender was een goede antenne. De grote zenders in Amerika en Europa beschikten over een kapitaal antennepark met hoge torens. Een nogal kostbare bedoening, waarvoor in Indië het geld ontbrak. De Groot vond een originele oplossing door zijn antenne in een kloof op te hangen.

Zijn oog viel op de Malabarkloof die ongeveer 40 kilometer zuidelijk van Bandoeng lag. Tussen de wanden van deze kloof werden in beton verankerde kabels gespannen. Hierop werden de antenne draden gehangen. De bijzondere antenne bereikte op deze manier een hoogte van ongeveer 650 meter en stond gericht op Europa. Bij de ingang van de kloof werd in een metalen loods de Amerikaanse booglamp zender opgesteld. Een van de Bataafse trammaatschappij geleende dynamo zorgde voor de stroomvoorziening De Dynamo werd aangedreven door een eveneens geleende vliegtuigmotor.. De eindspoel die de zendenergie moest overdragen op de antenne was in een houten gebouwtje geplaatst. Het met veel improvisatie tot stand gekomen zendstation in Malabar werd in november 1917 voor het eerst uitgetest. Een getuige schreef hierover: “Het geronk van de vliegtuigmotor vermengde zich met het knetteren van de elektrische vonken tussen de koolstaven. Door de enorme energie die door de eindspoel werd uitgestraald werden de ijzeren schroeven van de houten behuizing roodgloeiend. Ze moesten worden vervangen door koperen.”Enkele maanden later was de zender zover verbeterd dat er regelmatig mee geseind werd. Overal in de archipel werd de Malabar zender krachtig ontvangen en men hoopte dat de seinen ook in Nederland gehoord zouden worden. Maar er kwam geen enkele reactie uit het moederland. Teleurgesteld dacht men dat er in Nederland niets gebeurde op het gebied van radiocommunicatie.

Het LG Zendstation Malabar Radio

Terecht naar later bleek, want het Nederlandse parlement stelde nog in dat zelfde jaar 5 miljoen gulden beschikbaar voor een zendstation in Nederland. Maar men verzuimde in Nederland wel een tijdelijk ontvangst station in te richten waarmee pogingen konden worden ondernomen on de berichten uit Bandoeng te ontvangen.

Het Indisch ontvangststation te Blaricum

 Dit verzuim zette onder de radiomensen in Indië veel kwaad bloed omdat men zich daar veel moeite had getroost met de bouw van het zendstation midden in de wildernis. Men was er in Malabar van overtuigd dat de uitzendingen in Nederland te horen moesten zijn. In 1918, na afloop van de oorlog vertrok H. Ms. De Zeven Provinciën over de Stille Oceaan naar Nederland. Het wachten moe geworden werd bij de Indische Radiodienst een ontvanger gereed gemaakt en op de oorlogsbodem geïnstalleerd.

De zenderzaal te Malabar met de 2,4 MW vlamboog zender.

Onderweg zou regelmatig worden uitgeluisterd naar de Malabarzender. Toen er enkele weken later uit Honolulu bericht kwam dat de signalen nog steeds werden ontvangen was het bewijs geleverd. Honolulu ligt net als Nederland 12000 kilometer van Malabar verwijderd. Bij het Panamakanaal werd de ontvangst minder goed en daarna viel het signaal bijna geheel weg . Toen de Zeven Provinciën in februari 1919 in Den Helder aankwam werd de ontvanger van boord gehaald en opgesteld in een kleine behuizing op de Meent bij Blaricum.

Boven de drassige grond werd een zelfde soort antenne als op het luisterstation bij Bandoeng opgehangen. Het resultaat liet niet lang op zich wachten. In juni 1919 werd Malabar voor het eerst gehoord. Enkele maanden later werd in Sambeek (niet ver van Nijmegen) het officiële Nederlandse ontvangststation in gebruik genomen. Elke nacht werden daar de eenzijdige uitzendingen van Malabar opgevangen. Men antwoordde via de telegraafkabel.

Een zender op het zand

Intussen werd in Nederland hard gewerkt aan de bouw van een groot zendstation. In 1919 begonnen 150 werkloze Amsterdamse grondwerkers met het egaliseren van de zandverstuivingen op het Kootwijkse Zand en een jaar later ging de eerste paal van het enorme Kootwijkse zendgebouw de grond in.

De architect van dit bijzondere gebouw, Julius Maria Luthmann, vertelde hierover later: ”Mijn opdracht was vrij vaag: bouw een droge waterdichte machinehal en een zendtoren; wij zetten er dan onze apparatuur in. Hout en spijkers mochten niet worden gebruikt; gewapend beton leek het aangewezen materiaal, daar dit goed

Luchtfotografie RKwk 1930

bestand was tegen de invloed van wisselstroom van lage frequentie. Zijn schepping is een belangrijk bouwwerk van de Amsterdamse school geworden en is nu een Rijksmonument. Rond het zendgebouw verrezen 6 antenne masten van 212 meter hoog.. In het gebouw werd een 400 kilowatt machine zender van Telefunken geplaatst die kon uitzenden op twee golflengten: op 18 en op 9 kilometer. Voor het gebouw werd een vijver aangelegd met daarin de buizen waar het koelwater voor de zender doorheen stroomde. Tussen de zes hoge torens hingen de antenne draden die eindigden in de koepeltoren van het gebouw. Beneden in die toren stond de eindspoel van de zender. De zender met de roepletter PCG kreeg later de bijnaam Lange Gerrit. Net als in Malabar deden zich ook in Kootwijk vreemde verschijnselen voor tijdens de eerste proefnemingen. Er ontstonden blauwe vuurpluimen rond puntige uitsteeksels. De Duitse technici van Telefunken steden hun Nederlandse collega’s gerust: ”Die Station muss sich einbrennen”. Op 18 januari 1923 slaagde men erin het eerste rechtstreekse contact met Malabar tot stand te brengen. Op 5 mei 1923 werd de nieuwe verbinding voor het publiek opengesteld. De droom van Dr. C.J. de Groot was eindelijk in vervulling gegaan. Het seinen ging echter moeizaam. Ook in de gunstige uren hadden de telegrafisten last van oorverdovend gekraak en geloei dat werd veroorzaakt door luchtstoringen. Codeteksten moesten soms drie keer herhaald worden en door drie telegrafisten te gelijk opgenomen worden. In het Indische ontvangstation Randja Ekek , zo luidt wat sterke verhaal, hingen de telegrafisten soms als vleermuizen aan het plafond om zo door de grotere bloeddruk in hun hoofd beter te kunnen horen.

Achterhaalde techniek

De enorme middelen die nodig waren om telegrammen te verzenden stonden eigenlijk in geen verhouding tot de prestatie. Je zou het kunnen vergelijken met een mammoettanker die per reis maar één vat olie meeneemt. Nieuwe ontdekkingen en de komst van de elektronenbuis( toen nog radiolamp genoemd) zorgden ervoor dat de reusachtige zenders, waarmee zo moeizaam de berichten werden verstuurd, al naar enkele jaren uit de tijd raakten.. Een paar jaar daarvoor, in 1920 hadden een

Experimentele korte-golf zender PCMM In het Radiolaboratorium aan de Parkstraat te ‘s Gravenhage.

paar radioamateurs, die door het groeiend aantal officiële zenders naar steeds kortere golven waren verdrongen, ontdekt dat je met vrij weinig zendenergie op golflengten van 200 meter en hoger (korte golf) heel goede verbindingen kon maken.  Deze radiogolven hadden de prettige eigenschap dat ze vrij weinig energie verloren tijdens hun tocht door de ether. Bovendien had men op deze frequenties veel minder last van luidruchtige atmosferische storingen die de radioseinen op de lange golf zo vaak overstemden. De professionele radiowereld negeerde deze prestatie echter en bleef hardnekkig vasthouden aan de algemeen aanvaarde theorie dat alleen lange golven geschikt waren voor betrouwbaar lange-afstandsverkeer. Maar in radiotijdschriften verschenen steeds meer  publicaties over recordverbindingen. In 1925 werd min of meer onofficieel in het PTT Laboratorium aan de Parkstraat in Den Haag een korte golf zender gebouwd. Deze zender werkte op 42 meter golflengte en had slechts een vermogen van een paar honderd watt (een fractie van de 400.000 Watt van de Lange Gerrit in Radio Kootwijk). Vanaf de laboratoriumzolder was een antenne draad naar een in de buurt staande kerktoren gespannen. De dagen na de eerste proefuitzending kwam er een ontvangst rapport uit Indië. De zender was luid en duidelijk gehoord. Maar ook hier was Indië Nederland al een half jaar voor geweest. De zender ANE, die vanuit de Malabar uitzond, werkte op een golflente van 85 meter al regelmatig met stations op grote afstand.   Op 7 augustus 1925 werd een verbinding tot stand gebracht op de korte golf en nog diezelfde avond werden 500 woorden overgeseind. Het lot van de langegolf zenders was hiermee bezegeld. Met apparatuur die op een tafelblad paste werd een beter resultaat bereikt dan met de Kootwijkse reus die een speciaal gebouw nodig had en een antenne die door zes, op Eifel torens lijkende gevaarten werd getorst. In maart 1926 werden in Radio Kootwijk de eerste kortegolfzenders in gebruik genomen. Nu kon het radioverkeer tussen Nederland en Indië een echte aanvang nemen.. Het was nu immers mogelijk 24 uur per dag een verbinding te onderhouden in plaats van de enkele nachtelijke uren die mogelijk waren met de langegolfzender. Vier maanden na de opening van de kortegolfdienst durfde men zelfs het verkeer te bevorderen door tijdens Kerst en Oud en Nieuw de tarieven te verlagen. De techniek maakte steeds meer mogelijk. Vanaf 7 januari 1929 kon ook het publiek via de radioverbinding met Indië telefoneren. En het was een groet succes, ondanks het feit dat een gesprek van een paar minuten bijna een half modaal weekloon kostte. In dat eerste jaar vonden er maar liefst 3413 gesprekken plaats tussen Nederland en de Indische archipel. De Indische en Nederlandse Radiodiensten waren dan ook met recht trots op deze langste rechtstreekse telefoonverbinding ter wereld…. een nieuwe weg naar Indië was geopend.

Het einde van Radio Malabar  

Wie nu in Indonesië rondreist en op zoek gaat naar Radio Malabar zal teleurgesteld worden. Er is bijna niets terug te vinden van wat ooit het grootste zendstation van Zuid-Oost Azië was. Op het terrein picknicken nu gezinnen uit Bandoeng. Hier en daar zijn nog een paar fundamenten zichtbaar tussen de begroeiing. Alleen de koelvijver is nog intact en wordt nu gebruikt als pierenbad voor de kinderen. Al achtenveertig jaar wordt de zender niet meer gebruikt. Want hoe mooi en knap de radio verbinding vanuit Nederlands oogpunt ook was, de Indonesische bevrijdingsbeweging zag het toch als een symbool van het koloniale bewind. In een interview uit 1993 in het maandblad van de Indonesische telecom operator PTT Telcom vertelt de heer Haij Entang Muchtar hoe hij samen met drie medestrijders op 24 juli 1947 het radiostation met dynamiet opblies. Omdat het station al vanaf de onafhankelijkheid verklaring van 17 augustus 1945 in Indonesische handen was leek vernietiging niet erg logisch. Toch werd er toe overgegaan om de terugkeer van de kolonisator te frustreren. Het radiostation waarmee Nederlanders het contact met de thuisbasis onderhielden moest verdwijnen.

P.M. Denters (PA0PMD) werkte bijna twintig jaar bij de operationele dienst van Scheveningen Radio. Hij was daar onder andere redacteur en coördinator van het bedrijfsblad Intercom en werkzaam op de afdeling Opleidingen. Sinds 1 oktober 1989 is de heer Denters in dienst bij de afdeling telecommunicatie van het PTT Museum.

* Dit artikel verscheen eerder als bijlage bij het jaarverslag 1992 van de Stichting het Nederlands PTT Museum in Den Haag.


ingevoegd 12 maart 2015



Radio - Nieuws 1 januarie 1928

Radio Nieuws 1 januari 1928

“Telefoniezender Holland-Indië”
door J.J. Numans

Bij een informeel bezoek aan het Museum voor het Radiozendamateurisme “Jan Corver” in Budel werd mij door de beheerder Cor Moerman een wat vergeeld boekje in handen gedrukt. “Hier staat het een en ander in over de korte­golfzender die in 1926 bij Philips gebouwd is en waarmee in 1927 de eerste omroepuitzendingen vanuit Eindhoven naar Nederlands Indië hebben plaats gevonden. Misschien is dit wel iets voor het Philips Museum, kijk het maar eens door”.
In mijn handen ligt het nummer van het blad Radio-Nieuws, het orgaan van de NVVR, van 1 januari 1928. Dat was in de tijd dat Anton Veder net geen voorzitter meer was van deze door hem opgerichte vereniging, maar nog wel erevoorzitter. Het blad is iets groter dan het formaat A5. Van de 74 redactionele pagina’s worden er 73 ingenomen door slechts één artikel, dat uitgebreid in gaat op de kristal gestuurde 25 kW (input) korte golf AM-zender, die het jaar daarvóór op het Philips Nat.Lab. gebouwd is door de Delftse student en stagiair bij Philips: Johan Jacques Numans. In 1930 kreeg hij hiervoor een Vederprijs van het net opgerichte Vederfonds. Deze zender was een sensatie en Philips schreef hiermee wereldgeschiedenis op het gebied van de radiotechniek.

Als je kijkt naar de inhoud, dan heeft het veel weg van een afstudeerrapport. Waarschijnlijk is het zelfs zijn afstudeer­rapport. Hij studeerde af aan de TH-Delft in april 1928 en wat was er mooier dan daarbij zijn rapport gedrukt en wel, als een wetenschappelijke publicatie, in te leveren bij zijn afstudeerhoogleraar, prof.ir. C.L. van der Bilt? Numans kreeg van hem een 9 voor dit bijzondere eindproject!
Er wordt hierin vrij diep in gegaan op de onderliggende theorie en karakteristieken van zendtrioden en hun werking in verschillende schakelingen. Dit zijn zaken die een aankomend ingenieur in deze specialisatie van de elektro­tech­niek moet beheersen, iets dat hij bij zijn afstuderen in zijn rapport aan zijn professor moest laten zien.
Maar ook op het gebied van laagfrequent versterking, microfoontechniek en akoustiek gaat hij heel ver. Het is goed mogelijk dat ook “zijn collega’s” van het Nat.Lab. hier de hand in hebben gehad. Er is bij het ontwerp en de bouw van deze omroepzender voor de korte golf echt niets aan het toeval over gelaten. Wellicht werd het juist daardoor zo’n doorslaand succes.

 


Het onderwerp werd daarbij ook zó interessant geacht voor de leden van de NVVR, dat de redactie van Radio-Nieuws, i.c. Jan Corver, hier een extra dikke uitgave (74 in plaats van de gebruikelijke 30 pagina’s redactioneel) compleet aan heeft willen besteden. En inderdaad, er staat zo veel in, dat je met de informatie uit dit geschrift haast een replica van deze zender zou kunnen maken. De manier van bouwen in het Nat.Lab., met de onderdelen los op tafel, of geschroefd op tafelbladgrote planken met een rugschot voor de levensgrote draaispoelmeters, en een extra plank halverwege de vloer, waarop de voedingen (vaak batterijen !) staan, is op de gerasterde foto’s op goedkoop papier, hoe matig van kwaliteit dan ook, duidelijk zichtbaar.
Met de ervaring, opgedaan bij het bewerken van de tekstfiles van het boek Radio Malabar tot een bestand voor een elektronisch boek (.epub), lag de weg open om de teksten en vele afbeeldingen van dit artikel in te scannen en ook te bewerken tot een .epub, zodat meer mensen kennis kunnen nemen van dit waardevolle stukje geschiedschrijving. Daarbij is er niets gedaan aan de stijl, spelling en interpunctie uit die tijd; men went daar snel genoeg aan. Alleen wanneer duidelijke zetfouten ontdekt werden, er was bijv. een grafiek ondersteboven afgedrukt, dan is dat verbeterd.
Wat eerst wel verwarrend werkt is dat, wanneer het gaat over iets dat wij naderhand een laagfrequentversterker zijn gaan noemen, dit consequent een “modulator” wordt genoemd; terwijl een hoogfrequentversterker, of zelfs een frequentievermenigvuldiger, steeds wordt aangeduid als “oscillator”. Maar ook daar went men aan.

 

Prof. Ir. Klaas H.J. Robers,